Spelen

Spelen met speelgoed is een belangrijk onderdeel van het leven van elk kind.

Naast dat een kind speelgoed ontzettend leuk vind heeft het ook andere functies.

Zo is het goed voor de motorische , sociale- emotionele en taalvaardigheden.



Lees meer over: "Spelen"

Waarom is spelen nu eigenlijk zo belangrijk?

Persoonlijkheidsontwikkeling & zelfbeleving:

Zo zou spelen een belangrijke invloed hebben op de ontwikkeling van hun persoonlijkheid en hun zelfbeleving.  Kinderen kunnen via het spelen hun ervaringen verwerken en met de werkelijkheid experimenteren. Door hun sociale omgeving na te doen, zullen ze al dan niet bewust het gedrag van die omgeving overnemen. Ze gaan ook meer en meer op hun fysieke omgeving verkennen, waardoor hun leefwereld steeds groter wordt. Tijdens die verkenningstocht komen ze de eerste “spelregels” tegen van wat mag en niet mag.
 Ze leren dus eigenlijk al op zeer jonge leeftijd al spelenderwijs hoe ze zich moeten gedragen in de wereld en hoe de wereld in elkaar zit! 

Cognitieve ontwikkeling:

Al spelend ontdekken kinderen de eigenschappen van de dingen om zich heen. Zo blijkt bijvoorbeeld een bouwblok niet te kunnen rollen, maar een bal wel. Daarnaast is er tijdens het spelen al heel vroeg een speelse kennismaking met taal. Er wordt tegen hen gepraat en voorwerpen worden benoemd: “Hier is de bal!”, “Wat doet de auto? Vroem vroem, tuut tuut”, enz. Aanvankelijk reageren kinderen hier op met geluidjes, die dan geleidelijk aan de vorm van woorden krijgen.  Ongeveer op hetzelfde moment dat kinderen in hun taalontwikkeling van 1- naar 2-woordzinnen overgaan (rond de leeftijd van ongeveer 18 maanden tot 2 jaar) ontstaat er fantasiespel.  In het begin is dat vooral een parallel gebeuren: peuters spelen ongeveer hetzelfde spel, maar naast elkaar, niet echt met elkaar. Pas vanaf 3 jaar gaan ze samen met hetzelfde speelgoed spelen of hetzelfde spel spelen (vadertje & moedertje, doktertje, …). Vierjarige kleuters zijn al goed in staat om hun bewegingen, stem en woordgebruik te variëren, al naargelang hun rol in het spel. Fantasiespel is niet alleen belangrijk omdat het kind zich leert verplaatsen in een ander, maar ook omdat het op die manier kennis maakt met allerlei sociale rollen en gebeurtenissen.

Emotionele ontwikkeling:

Ook op emotioneel vlak lijken kinderen zich beter te ontwikkelen als ze goed kunnen spelen. Ze krijgen in het dagelijkse leven met allerlei gevoelens en emoties te maken. Die emoties worden eerst enkel gevoeld. In een later stadium leren kinderen die emoties ook herkennen en benoemen, vaak al spelenderwijs. Zo speelt een baby tijdens een “Kiekeboe”-spelletje met de begrippen “weg zijn”, “alleen gelaten worden” en “angst”  ten opzichte van “terugvinden”, “samen zijn” en “blijdschap”. Voor het uiten van gevoelens, ook de negatieve gevoelens, is spelen een prachtig hulpmiddel. Zo kan bijvoorbeeld boosheid op mama of papa, of jaloezie ten opzichte van een broertje of zusje, op een aanvaardbare manier naar buiten komen tijdens het spelen met de poppen of het vadertje & moedertje spelen. Het (spel) is immers niet echt. Dit alles leidt er geleidelijk naartoe dat kinderen hun emoties beter leren beheersen.

Motorische ontwikkeling:

De eerste spelletjes met een baby zijn eenvoudige bewegings- en manipulatiespelletjes zoals trappelen met de beentjes, een bal rollen, … Die zijn erg belangrijk voor het zelfgevoel van een kind (“Dit kan ik!”). Daarnaast is allerhande speelgoed in felle kleurtjes en met bewegende onderdelen er vooral op gericht om een baby aan te moedigen te rollen, grijpen, kruipen, zich op te trekken, …
In latere stadia zullen kinderen kunnen rennen, tegen een bal trappen, springen, fietsen, en zo steeds beter en beter hun lichaam leren beheersen om de meest ingewikkelde bewegingen te kunnen uitvoeren.

Lees meer over: "Alle fasen op een rij"

Baby 0-1 jaar

Deze eerste fase  wordt gekenmerkt door allerlei activiteiten van motorische en vocale aard, die erop gericht zijn om kinderen te laten ontdekken en hun zintuigen te oefenen. Zoals hierboven vermeld zijn de eerste spelvormen eenvoudige bewegings- en manipulatiespelletjes. Spelen is voor een baby met de armen zwaaien, met de beentjes trappelen, zich omrollen, naar de voetjes grijpen, de handjes ontdekken, geluidjes maken …  Verder houden baby’s ervan om te kijken naar voorwerpen die bewegen, en die groot, rond en kleurrijk zijn.  Na het bekijken komt er een moment waarop ze proberen te grijpen naar de voorwerpen die ze zien. Tussen 3,5 en 6 maanden slagen ze er effectief in om een voorwerp vast te grabbelen. Rond 9 maanden nemen ze alles vast wat binnen hun bereik komt en stoppen ze dit onmiddellijk in hun mond om de dingen van naderbij te onderzoeken. Dit is de periode waarin baby’s zwaaien met voorwerpen, ze laten vallen en ermee op de grond slaan. Ze vinden doosjes die open en weer dicht gaan super interessant, evenals potjes die in elkaar passen en gestapeld kunnen worden. Ook papier dat scheurt of een koek die kruimelt als je ermee op tafel slaat, trekt hun aandacht. Tussen 12 tot 18 maanden leren de meeste kinderen lopen. Dat gaan ze verder oefenen door met een loopwagentje te stappen, een doos voor zich uit te duwen of een trekdiertje achter zich aan te trekken. Verder geraken de handjes in deze periode beter op elkaar afgestemd. Kindjes zullen stilaan blokjes op of naast elkaar plaatsen, vormpjes sorteren in een vormenstoof of houten puzzelstukken kunnen leggen.

Peuter 1-3 jaar:

Rond de leeftijd van 18 maanden krijgen peuters doorgaans belangstelling voor wat andere kindjes aan het doen zijn. Ze willen de bezigheden van anderen van dichtbij bekijken en ze na doen. Daarnaast leren ze zich nog beter voort te bewegen: rennen, springen, de bal in een bepaalde richting te gooien, rijden op een loopfietsje of driewieler, overal op en af klimmen,… In groep lopen is vaak een plezierig bewegingsspel. Het spelen is nog weinig doelgericht in deze fase. Spelen is vooral leren hoe andere mensen zich gedragen, wat er mag en niet mag. Zoals eerder gezegd ontstaat in deze periode ook het fantasiespel, hoewel peuters aanvankelijk naast elkaar spelen in plaats van met elkaar. Ze doen graag “alsof”: een kartonnen doos wordt een auto, papa wordt een paard, de pop krijgt eten en mama krijgt een speelgoedkopje thee. Op 2 jaar houdt hun spel wel verband met elkaar. Zo zal het ene kind in de zandbak taartjes aan het bakken zijn, terwijl een beetje verder het andere kindje aan het koken is.  Ook het maken van dingen begint stilaan: met de blokken een toren bouwen en die weer omver gooien, een stapeltrein of stapelbogen uit elkaar halen en weer in elkaar zetten, met de stapelringen oefenen. Al deze zaken zorgen voor dolle pret. Verder zijn steeds dezelfde liedjes zingen, rijmpjes opzeggen en samen dezelfde verhaaltjes lezen geliefde bezigheden. Het tekenen tenslotte begint ergens in het tweede leeftijdsjaar , weliswaar als louter bewegingsspel. Kinderen maken dan met een kleurpotloodje zwaai-bewegingen, die tot hun grote verrassing sporen blijken na te laten. Vanaf dan begint het met opzet krassen maken, vrijwel altijd eerst met horizontale krassen heen en weer. Pas daarna ontdekken kinderen de verticale krassen en de krassen in het rond. Uit de krassen komen spontaan de krabbels tevoorschijn en worden de (teken)bewegingen die kinderen maken beheerster.

Kleuter 3-5 jaar:

Vanaf de leeftijd van 3 jaar evolueert het naast elkaar spelen naar samen spelen met hetzelfde speelgoed of hetzelfde spel spelen (vadertje & moedertje, doktertje, …). Ze spelen na wat ze hebben gezien of meegemaakt en ze beelden hierbij verschillende rollen uit.  Het spelen gebeurt in deze fase nog heel spontaan en beweeglijk.
Pas rond de leeftijd van 4 jaar gaan ze zaken rondom het spel met elkaar afspreken en rollen verdelen. Naargelang hun rol in het spel zijn ze al goed in staat om ook hun bewegingen, stem en woordgebruik te variëren.  Verder kan er in deze periode voorzichtig gestart worden met het aanleren van vaardigheden: zwemmen, voetballen, gooien en vangen vd bal, tekenen, bouwen, enz. Wat het tekenen betreft, zien kinderen ongeveer na hun derde verjaardag dat hun krabbels stilaan beginnen te lijken op iets dat ze kennen. Vanaf dat moment gaan ze hun krabbels achteraf benoemen. Deze “overgangsfase” tussen het het tekenen als bewegingspel en het echte doelbewust uitbeeldend tekenen duurt meestal tot na de vierde verjaardag en soms wel tot vijf jaar. Vanaf dan gaan kinderen langzaam aan over naar het uitbeeldend tekenen.  Ze tekenen een herkenbare krabbel, voegen daar dan doelbewust iets aan toe en maken op die manier van hun krabbel een gezicht. Het menselijk gezicht is het eerste wat alle kinderen spontaan tekenen. Dat komt waarschijnlijk omdat dat het meest dominante verschijnsel in hun belevingswereld is. Na het gezicht zijn vrijwel altijd eerst de armen en benen aan de beurt; de zogenaamde “kopvoeters”.  Tegen het vijfde levensjaar worden ook de lijfjes getekend.